Bij het UMCG Centrum voor Revalidatie in Haren worden aan het begin én aan het eind van de revalidatie fitheid en conditie gemeten. Het is goed voor de behandeling en het stimuleert patiënten om te bewegen. Dat ondervond ook Geesje Hiddingh, die in juli vorig jaar werd getroffen door het Guillain-Barré syndroom.
Geesje Hiddingh ging na behandeling in het ziekenhuis naar het revalidatiecentrum. Ze vertelt: ‘Ik heb relatief geluk gehad, mijn klachten vielen nog mee. Maar ik kon niet staan of lopen, en ook dingen vasthouden lukte niet. Mijn conditie was nul, dat hoort ook echt bij deze ziekte. Als ik ’s ochtends gedoucht had moest ik rusten, dan was ik óp. Ik had dus een lange weg te gaan. Gelukkig werd ik tijdens de revalidatie heel goed begeleid bij het weer opbouwen van mijn conditie. En doordat mijn conditie en kracht gemeten werden, was aan het eind goed te zien hoe ik vooruit was gegaan.’
Aansluiten
Het ‘inspanningslab’, waar aan het begin van een revalidatietraject testen worden gedaan, is het resultaat van een intensieve samenwerking tussen de afdelingen voor revalidatiegeneeskunde, longziekten, cardiologie en sportgeneeskunde. Gekeken wordt bijvoorbeeld naar de maximale inspanning die iemand kan leveren en naar het uithoudingsvermogen, maar ook naar zaken als kracht, longfunctie en BMI. Revalidatiearts Rienk Dekker: ‘Door deze beginmeting weten we waar een patiënt staat en hoe belastbaar hij is. We weten precies wat de uitgangswaarden zijn en kunnen daarbij aansluiten met een sport- en beweegprogramma op maat. Uitgangspunt daarbij zijn de doelen van de patiënt zelf: wat wil die bereiken? De ene amputatiepatiënt wil misschien weer kunnen hardlopen met zijn prothese, de andere wil een eindje kunnen wandelen. In stappen kunnen we naar zo’n praktisch doel toewerken. Op een veilige manier, want we weten ook of er geen contra-indicaties zijn om intensief te bewegen. Als bijvoorbeeld hartproblemen aan het licht komen, worden die eerst behandeld.’
Stimulans
Dat bewegen gezond is, is al lang wetenschappelijk aangetoond. Ook dat mensen met een handicap minder bewegen dan gemiddeld, terwijl bewegen voor hen juist extra belangrijk is. Daarom wil het Centrum voor Revalidatie met het inspanningslab bewegen verder stimuleren: om de behandeling te versnellen én om mensen blijvend aan het bewegen te houden. Dekker: ‘We weten dat sport en bewegen op lichamelijk vlak grote voordelen heeft, zoals verbetering van uithoudingsvermogen en balans, en dat het goed is voor het zelfvertrouwen. Daardoor is het ook een middel om sneller te herstellen en revalideren. We doen wetenschappelijk onderzoek om dit verder te onderbouwen, en om te bewijzen wát het beste werkt voor wíe.’ Aan het eind van de revalidatie wordt opnieuw een meting gedaan in het inspanningslab, om te zien wat iemand heeft bereikt. ‘Als iemand bijvoorbeeld ziet dat zijn uithoudingsvermogen met 25% is toegenomen, geeft dat een geweldige stimulans. Mensen revalideren vaak meerdere maanden en gaan elke dag een beetje vooruit. Met de test vooraf en achteraf zien ze hoe ver ze zijn gekomen.’
Hard gewerkt
Op dit moment wordt het inspanningslab vooral ingezet in de revalidatie na een beroerte, amputatie of kanker. Binnenkort gaan ook mensen met een dwarslaesie en kinderen naar het lab, en het is de bedoeling dat uiteindelijk alle patiënten op deze manier een beweegprogramma op maat krijgen. Geesje Hiddingh is blij met de begeleiding die ze kreeg. ‘Ik ben van nature niet zo’n sporter en voor mij was die tweede meting een stok achter de deur. Je wilt daar toch naartoe werken. Je merkt tijdens de revalidatie wel dat je sterker wordt, maar het is heel fijn om dat in cijfers uitgedrukt te zien. Dat je weet: eerst kon ik maar 0.3 kilo knijpen, dat is echt minimaal, en bij de tweede meting alweer 12 kilo. Ik had een enorme sprong gemaakt en dat voelde als een overwinning. Ik ben inmiddels al lang weer thuis en ik functioneer prima, ben ook weer volledig aan het werk. En inmiddels kan ik zelfs 27 kilo knijpen; voor mij heel belangrijk, want dat betekent dat ik weer kan motorrijden. Helemaal de oude ben ik nog niet, maar ik ben al zó ver gekomen.’