Repliek op:
Interview met Paulien Goossens, voorzitter VRA, en Martijn Klem, directeur Revalidatie Nederland – Ned Tijdschr Revalidatiegeneeskd 2025;47(1):10-14 (link)
Auteurs
PROF. DR. A.C.H. (SANDER) GEURTS
Revalidatiearts, hoogleraar Neurorevalidatie, Radboudumc, Nijmegen
PROF. DR. R. (RIENK) DEKKER
Revalidatiearts, hoogleraar Actieve Leefstijl en Revalidatiegeneeskunde, UMC Groningen, Groningen
PROF. DR. J.T. ( JAN) GROOTHUIS
Revalidatiearts, hoogleraar Revalidatiegeneeskunde, Radboudumc, Nijmegen
PROF. DR. G.M. (GERARD) RIBBERS
Revalidatiearts, hoogleraar Revalidatiegeneeskunde, Erasmus MC, Rotterdam
PROF. DR. C.K. (CORRY) VAN DER SLUIS
Revalidatiearts, hoogleraar Hand- en Polsproblematiek, UMC Groningen, Groningen
Het jaar 2025 begon goed met een NTR-nummer met focus op ziekenhuisrevalidatie. Deze editie werd helaas ontsierd door een interview met de voorzitter van de VRA en de directeur van RN, getiteld ‘We moeten van het idee af dat revalidatiegeneeskunde ziekenhuizen alleen maar geld kost’ (NTR 2025;47(1):10-14). Deze nogal cryptische titel wordt nergens goed onderbouwd en vormt de opmaat tot een tekst vol evenzo curieuze reflecties van de geïnterviewden die de lezer jaren terugwerpen.
Een belangrijke kritiek betreft de gekozen verwoordingen, steeds met een hoog Calimero-gehalte. Ze lijken kritiekloos in lijn met de strekking van het interview met collega Levi in het voorgaande NTR-nummer. Enkele citaten die onze tenen deden krommen: ‘Weg met het beeld van de hulpspecialist’; ‘Triage is zeker niet alleen de reisbureaufunctie’; ‘Vertel ook maar gewoon wat je ervan vindt’, dit laatste als advies aan ‘de lieve dokter die een beetje introvert is’ en ook moet leren ‘om met de vuist op tafel te slaan’. Zulke verwoordingen doen geen recht aan de huidige positie van de revalidatiegeneeskunde in de Nederlandse ziekenhuizen. Onbedoeld werkt een dergelijke karikaturale schets van ons vak het Calimero-effect juist in de hand. De citaten zijn bovendien demotiverend, niet in de laatste plaats voor beginnende en aankomende collega’s die voor ons vak hebben gekozen respectievelijk overwegen hiervoor te kiezen. Zij worden niet aangetrokken door bespiegelingen over vermeende bescheidenheid of zelfonderschatting, maar door goede klinische en wetenschappelijke voorbeelden die zelfverzekerd worden geëtaleerd. En die zijn er genoeg in de ziekenhuisrevalidatie! Deze is de afgelopen jaren in Nederland sterk gegroeid (getuige de andere artikelen in hetzelfde NTR-nummer) en floreert als nooit tevoren, juist door de aanwezigheid en zichtbaarheid van revalidatieartsen, en door toenemende kwaliteit van zorg en participatie aan interdisciplinaire spreekuren en behandelteams. En sinds de introductie van het DBC-systeem kan ook de ziekenhuisrevalidatie uitstekend op eigen financiële benen staan. Vanwaar dan de gedateerde verwoording: ‘Je zou op onze inspanningen best een DBC kunnen openen.’? De lezer kan niet anders dan zich afvragen of beide geïnterviewden wel voldoende actuele kennis hebben van de ziekenhuisrevalidatie.
Het antwoord op bovenstaande vraag is waarschijnlijk teleurstellend, gezien de omissies en anekdotische feiten die het artikel verder degraderen. Een belangrijke omissie is dat nergens wordt gesproken over de academische revalidatiegeneeskunde, noch over het belang van wetenschappelijk onderzoek of wetenschappelijke vorming voor de (ziekenhuis)revalidatie als klinisch vakgebied. Immers, zonder onderzoek, onderwijs en opleiding geen vooruitgang in de zorg. Hierbij spelen de academische ziekenhuizen een onmisbare voortrekkersrol. In plaats daarvan wordt uitvoerig gerefereerd aan verschillende organisatievormen voor ziekenhuisrevalidatie in relatie tot de revalidatiecentra, waarbij wordt gesteld dat ‘… de manier van organiseren niet veel uitmaakt. Als de inzet maar voldoende is.’ Dat lijkt inconsistent met het feit dat eerder wordt geconstateerd dat het nog altijd niet vanzelfsprekend is dat revalidatie al in het ziekenhuis start en revalidatieartsen gebruik maken van het ziekenhuis-EPD. Of dat revalidatieartsen eigen DBC’s openen, voldoende zichtbaar zijn, en volwaardig participeren aan de medische staf van het ziekenhuis. Als we morgen alle detacheringsconstructies vanuit revalidatiecentra naar ziekenhuizen zouden vervangen door aanstellingen in het ziekenhuis, zouden al deze kwesties zich in ieder ziekenhuis vanzelf oplossen. Voor een academische vakgroep is het bovendien allerminst optimaal om onder een bestuur van een niet-academische organisatie te vallen, gezien het verschil in belang dat wordt gehecht aan onderzoek en onderwijs. Academisch én niet-academisch, de manier van organisatie van de ziekenhuisrevalidatie is altijd cruciaal, omdat het risico om als sluitpost van de begroting te worden gezien (een angst die zowel titel als tekst van het interview ademen) juist het kleinst is voor vakgroepen die volledig in het ziekenhuis zijn ingebed en in alle opzichten volwaardig aan de ziekenhuisorganisatie participeren.
In het interview staat nog een aantal onnavolgbare zaken, zoals de bespreking van een beademingsbehoeftige patiënt met een hoge dwarslaesie: ‘Zo’n patiënt ligt nu drie maanden op de IC tot hij ver van huis naar een van de twee dwarslaesiecentra kan waar passende zorg geboden wordt.’ Deze opmerking gaat allereerst voorbij aan het feit dat er in ziekenhuizen die dergelijke patiënten opvangen uitstekende interdisciplinaire revalidatieteams vanaf de opnamedag tot aan ontslag actief zijn. Op de tweede plaats ontbreekt enige reflectie op de oorzaak van deze wachttijden om te vervolgen met de suggestie om ‘…een busje met specialisten door het land te laten gaan ten behoeve van de triage’. De logica ter ondersteuning van de ziekenhuisrevalidatie ontbreekt. Ook de opmerkingen die worden gemaakt over de beperkte deelname van artsen en managers uit ziekenhuizen aan landelijke initiatieven, zoals Revalidatie Impact en het Revalidatieregister, zijn lastig te begrijpen omdat deze initiatieven in eerste instantie niet op de ziekenhuizen zijn gericht.
Op basis van eigen ervaringen is uiteraard een aantal van de in het interview genoemde zaken vanuit het verleden herkenbaar. Maar we leven nu in 2025 en de staven revalidatiegeneeskunde in alle grote ziekenhuizen zijn sinds de eeuwwisseling enorm gegroeid. De meeste academische vakgroepen hebben eigen PRB-productie, vaak toegespitst op tertiaire zorg binnen interdisciplinaire expertisecentra, participeren aan ziekenhuiscommissies, en aan hoogwaardig onderzoek, onderwijs, en opleiding met vele (inter)nationale partners. De Nederlandse ziekenhuisrevalidatie behoort daardoor tot de top van de wereld. Dit wordt gelukkig (weliswaar met enige reserve) aan het einde van het artikel door de geïnterviewden erkend. Bescheidenheid is hier echter niet op zijn plaats. In 2017 kwam het Center for World University Rankings (CWUR) voor het eerst (en tot op heden ook voor het laatst) met een ranking per vakgebied (https://cwur.org/2017/subjects.php) op basis van een 10-jarige multidimensionele evaluatie. Maar liefst drie Nederlandse universiteiten stonden in de top 10 van Rehabilitation (Groningen, Amsterdam, Nijmegen). Een volstrekt unieke situatie, die we als wetenschappelijke vereniging met trots (hadden) moeten uitdragen. Dat geldt uiteraard niet alleen voor bestuurders, maar ook voor hoogleraren. Laten we voor eens en voor altijd ophouden te reflecteren op onze ‘achtergestelde’ positie. Het is al lang niet meer waar en we hebben de wind mee. Calimero, een creatie van Toni Pagot (1963) ten behoeve van een wasmiddelreclame (hij was namelijk niet zwart, maar gewoon erg vuil), wordt dit jaar 62. Dat is zeer hoog bejaard voor een kip. Laten we hem alsjeblieft z’n eeuwige rust gunnen!

Gerelateerde artikelen NTR

‘We moeten van het idee af dat revalidatiegeneeskunde ziekenhuizen alleen maar geld kost’

Repliek

De kennisagenda: zorg of zegen?

Willen wij wel blijven voortbestaan als MSR?
Gerelateerde artikelen Revalidatie Magazine

Dit is waarom de Sint Maartenskliniek steeds meer operaties in eigen huis laat uitvoeren

Vogellanden geeft Zwolle en omgeving een gezondheidsboost

Het plannen van complexe zorg? Dat kan eenvoudiger, vinden ze in Groningen
